14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AQ5855 Zaaknr: 03/00709
Een landgoed-BV verwierf een groot stuk grond, dat niet als landgoed was gerangschikt. De belastingdienst wilde daarom de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van landgoederen niet toepassen. Naar het oordeel van Hof Den Bosch moest de vrijstelling van overdrachtsbelasting toch worden toegepast, omdat de BV aan een resolutie van de Staatssecretaris van Financiƫn het vertrouwen mocht ontlenen, dat op deze verkrijging de vrijstelling toch van toepassing was, ook al was niet aan alle voorwaarden voldaan. De resolutie bevat de volgende passage:"Indien een rechtspersoon welke zich het behoud van natuurschoon ten doel stelt, natuurschoon verkrijgt dat niet kan worden aangemerkt als een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, wordt met betrekking tot die verkrijging een tegemoetkoming verleend ten bedrage van de verschuldigde overdrachtsbelasting. Aan de tegemoetkoming wordt steeds de bepaling verbonden dat zij vervalt voorzover binnen een tijdvak eindigende 25 jaar na de verkrijging:1. De verkrijger het onroerend goed vervreemdt of daarop zakelijke genotsrechten verleent, of2. De verkrijger handelingen verricht of nalaat waardoor het karakter van het onroerend goed als natuurschoon wordt bedreigd of geschaad."Het hof deelde het standpunt van de inspecteur, dat deze tegemoetkoming alleen voor natuurbeschermingsorganisaties en provinciale natuurorganisaties zou gelden, niet. Die beperking volgt namelijk niet uit de tekst en de resolutie bevat geen toelichting, zodat daarin evenmin aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt van de Inspecteur. Volgens het Hof geldt de tegemoetkoming ook voor de verkrijging van percelen die op het moment van de inbreng nog niet gerangschikt zijn als landgoed of nog niet rangschikkingswaardig zijn.