Waarde aandelen BV met landbouwbedrijf niet juist vastgesteld door Hof

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT7625, 38288

Iemand had alle aandelen in een BV. Voor Hof Leeuwarden was in geschil welke waarde aan deze aandelen per 1 januari 1998 voor de vermogensbelasting moest worden toegekend. Het Hof kwam tot een waardevaststelling waar de belanghebbende en de inspecteur zich niet in konden vinden. Beiden gingen bij de Hoge Raad in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. Volgens de aandeelhouder had het Hof ten onrechte geen rekening gehouden met de structurele onderrentabiliteit van de onderneming. Het Hof had namelijk geoordeeld dat het aandelenpakket minimaal op de intrinsieke waarde van de onroerende zaken van de BV gewaardeerd moest worden, en vond een correctie wegens onderrentabiliteit niet nodig. Daarmee gaf het Hof volgens de Hoge Raad blijk van een onjuiste rechtsopvatting of had het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De staatssecretaris verweet het Hof de waarde van de aandelen met slechts ƒ 4.000.000 te hebben verhoogd terwijl het eerder in zijn uitspraak de intrinsieke waarde van de onroerende zaken vaststelde op ƒ 4.870.000. Ook op dat punt kon de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Daarnaast had het Hof de stelling van de inspecteur dat voor de waarde van de aanwezige kwekersrechten naar de liquidatiewaarde gekeken kan worden niet mogen negeren. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem voor een geheel nieuwe behandeling.