14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AR4245, BK 209/04
Een predikant woonde, zonder daarvoor een vergoeding te betalen, in een ambtswoning die hem door de kerkelijke gemeente waarvoor hij werkte, ter beschikking was gesteld. Daar mocht hij ook toen hij door een chronische ziekte niet meer in staat was om zijn werk te doen, blijven wonen. In zijn aangifte inkomstenbelasting stelde de predikant het voordeel uit vrij wonen op het bedrag van het huurwaardeforfait, passend bij de waarde van de ambtswoning. De inspecteur vond dat het voordeel uit vrij wonen op het bedrag van de besparing moest worden gesteld. Dat bedrag bepaalde hij op ƒ 14.040 volgens het aanhangsel bij de generale regeling voor de predikantstraktementen van de Nederlandse Hervormde Kerk. Volgens Hof Leeuwarden genoot de predikant naast zijn traktement inkomsten in natura in de vorm van vrij wonen. De waarde daarvan vormde onderdeel van zijn inkomsten uit arbeid. Deze moest gesteld worden op het bedrag van de besparing, dat wil zeggen het bedrag dat de predikant objectief bezien niet aan huisvesting van hemzelf en zijn gezin heeft hoeven uitgeven. Hoewel hij voor een andere kerk dan de Nederlands Hervormde Kerk werkte, was zijn inkomenspositie vergelijkbaar en vormde het aanhangsel bij de regeling voor predikantstraktementen een objectieve maatstaf voor de waardering van vrij wonen. Het beroep van de predikant was ongegrond.