14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AU9308, 05/1891
Voor de rechtbank Den Haag was in geschil op welke wijze de waarde in box 3 moest worden vastgesteld van een recreatiewoning op een stuk grond dat niet in eigendom maar in erfpacht was uitgegeven. De WOZ-waarde wordt vastgesteld uitgaande van de volle en onbezwaarde eigendom. Voor de recreatiewoning was deze door de gemeente naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 69.428. De rechtbank was van oordeel de WOZ-waarde geen rekening hield met de beperkende factoren en splitste het geheel in een opstalrecht en een erfpachtrecht. Het recht van erfpacht was volgens de rechtbank een genotsrecht dat was verleend tegen een jaarlijkse vergoeding. Dat had tot gevolg dat de waarde van het erfpachtrecht op nihil moest worden gewaardeerd. Het opstalrecht moest worden gewaardeerd naar het gemiddelde van de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2003 en per 31 december 2003. Om praktische redenen kon volgens de rechtbank bij de WOZ-waardering van het opstalrecht worden aangesloten. Deze bedroeg volgens het taxatieverslag van de gemeente per 1 januari 1999 € 10.437. De belanghebbende had echter andere (hogere) waarden voor het opstalrecht genoemd. De rechtbank stelde de waarde van het opstalrecht vast op het laagste door de belanghebbende bepleite bedrag.