Waardering onroerende goederen in nalatenschappen van ouders, die kort na elkaar overleden

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AN9141 Zaaknr: 03/01100

Een procedure voor Hof Amsterdam had betrekking op aanslagen successierecht, die waren opgelegd aan de erfgenamen bij het overlijden van hun moeder en het kort daarop volgende overlijden van hun vader. De ouders waren in gemeenschap van goederen getrouwd en waren eigenaar van een omvangrijke onroerend goedportefeuille. De waardering van die portefeuille was in geschil. Het Hof ging voor de vrije verkoopwaarde uit van de taxaties, die door de belastingdienst waren uitgebracht. De waarde van de door de kinderen bewoonde huizen stelde het Hof vast op 60% van de vrije verkoopwaarde en niet, zoals de inspecteur wilde, op 70%. De inspecteur voerde als argument aan, dat de kinderen gezien hun veranderde vermogenspositie, op korte termijn zouden verhuizen. Dat werd door de kinderen bestreden. Ook de waarde van een aantal garageboxen werd lager vastgesteld, omdat de inspecteur niet kon bewijzen, dat hij rekening had gehouden met achterstallig onderhoud. De lagere waardering leidde tot lagere aanslagen successierecht bij het overlijden van moeder. Dat had tot gevolg, dat er bij het overlijden van vader een lagere belastingschuld bestond en dat de overbedelingsschuld lager uitviel. Door het tussentijdse overlijden van een van de kinderen was het door hem gebruikte pand inmiddels vrij van huur, waardoor als waarde de vrije verkoopwaarde moest worden gehanteerd. Het saldo van vaders nalatenschap was daardoor hoger dan vastgesteld bij het opleggen van de aanslagen successierecht. Het beroep daartegen werd daarom afgewezen.