29 november 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBH0113, AWB 06/5835 VPB
Wanneer een BV niet langer in Nederland is gevestigd vindt een eindafrekening plaats met de belastingdienst. De Wet Vpb veronderstelt namelijk dat de BV op het tijdstip onmiddellijk voor de verplaatsing naar het buitenland al haar vermogensbestanddelen heeft overgedragen tegen de waarde in het economische verkeer. Een BV waarvan de leiding werd verplaatst naar de Nederlandse Antillen was daardoor verplicht tot een eindafrekening. De leiding van de moedermaatschappij werd ook verplaatst naar de Antillen. De BV waardeerde de schuld die zij had aan haar moedermaatschappij op de nominale waarde. De moedermaatschappij had de vordering op haar balans afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belaste winst. De belastingdienst corrigeerde de waardering van de schuld tot op het bedrag waarvoor de moedermaatschappij de vordering op haar balans had staan. De rechtbank Arnhem wees de opvatting van de belastingdienst af. De waardering van de vordering bij de moedermaatschappij en de waardering van de corresponderende schuld bij dochtermaatschappij staan los van elkaar. Goed koopmansgebruik vraagt van een debiteur dat hij een schuld op zijn balans vermeldt voor een ander bedrag dan waarvoor zijn crediteur hem kan aanspreken. De goede koopman rekent zich immers niet rijker dan hij is. Zo lang er geen kwijtschelding van een deel van de vordering heeft plaatsgehad, is een lagere waardering dan de nominale waarde van de schuld niet aan de orde.