Waardering vakantiereis directeur en echtgenote voor loonbelasting

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AE8155 Zaaknr: 36958

De directieleden van een BV hebben in een reeks van jaren hun echtgenoten op buitenlandse reizen meegenomen. Die reizen waren voor een klein deel zakelijk en voor een groot deel plezierreizen. Met de aanwezigheid van de echtgenoten was geen zakelijk belang gediend. Voor rekening van de werkgever kwamen de kosten van de vliegreis, het verblijf in een hotel, de maaltijden en zakgeld. De reis vormt loon in natura. Als loon is aangemerkt de besparingswaarde, die volgens Hof Amsterdam gelijk is aan de waarde in het economische verkeer van de reis omdat de BV een lagere besparing niet bewijst. Met ingang van 1997 is er in de loonbelasting een vrijstelling voor personeelsreizen. Volgens Hof Amsterdam mag die worden toegepast, omdat voldaan is aan de eis, dat de reis voor 75% van een bepaalde groep personeelsleden (in dit geval directieleden) openstond. Ook de reiskosten voor de directieleden mocht de BV voor haar rekening nemen, zonder dat dit loon voor hen vormt. DE BV wenste voor de waardering van het verblijf en verteer in het buitenland de bepaling uit de wet op de loonbelasting voor de waardering van kost en inwoning toe te passen. Volgens de Hoge Raad geldt die bepaling niet voor vakantiereizen.