14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AP2403 Zaaknr: 02/05991
Een NV verkocht in 1997 haar Europese distributieactiviteiten. Dat gebeurde door de overdracht daarvan tegen betaling van een bedrag van f 3.430.000.000 in contanten aan een 100% dochtermaatschappij, waarna de aandelen in die dochter werden verkocht aan de uiteindelijke koper van de activiteiten. De NV verkreeg daarbij een recht op een aandelenbelang in de koper. De NV was van mening, dat zij een voorwaardelijk vorderingsrecht op de koper had verkregen. Volgens de NV kon de koper ervoor kiezen om een aantal nieuwe aandelen uit te geven of in plaats daarvan een bedrag in contanten te betalen. De NV trok een vergelijking met een ‘Reverse Convertible Note’. Levering van de aandelen zou in 1998 plaatsvinden. De NV wilde het verschil in waarde hiervan als verlies nemen in 1997. De belastingdienst weigerde dit verlies te accepteren omdat er geen sprake was van een ‘Reverse Convertible Note’, maar van een recht op levering van nog uit te geven aandelen. Dat recht viel onder de deelnemingsvrijstelling. Volgens Hof Amsterdam had de koper niet het recht om in plaats van uitgifte van aandelen te kiezen voor een betaling in geld, maar was er een boetebepaling in de verkoopovereenkomst opgenomen voor het geval de koper geen aandelen zou uitgeven. Het recht op levering van de aandelen moest worden gewaardeerd op het moment waarop de NV winst moest nemen op de verkoop van de aandelen in de dochter. Het recht op levering van de aandelen viel onder de deelnemingsvrijstelling, omdat het te verkrijgen belang naar verwachting een deelneming zou vormen. Een eventuele waardedaling van dat recht – bijvoorbeeld als gevolg van tegenvallende resultaten van de koper in de periode van 1 december 1997 tot en met 31 december 1997 vormde dan een niet-aftrekbaar (negatief) voordeel uit hoofde van een deelneming.