14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AR6665, 00/02434
De belastingdienst legde op 7 december 1999 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op in verband met een verkrijging, die in 1994 had plaatsgevonden. Destijds was er een afspraak gemaakt om niet bij de levering, maar op een later moment overdrachtsbelasting te berekenen. De naheffingsaanslag werd naar de notaris gestuurd, die de leveringsakte had gepasseerd. De notaris stuurde de aanslag op 30 december 1999 terug, omdat hij wegens gebrek aan gegevens de aanslag niet op juistheid kon beoordelen. Hij verzocht de belastingdienst om de aanslag aan de belastingadviseur van de verkrijger te sturen en refereerde aan een afspraak, die over de toezending zou bestaan. De adviseur ontving de naheffingsaanslag pas na de jaarwisseling. Hij bestreed voor Hof Den Bosch, dat de aanslag tijdig was opgelegd. De naheffingstermijn was op 31 december 1999 verstreken. Volgens het Hof was de aanslag tijdig opgelegd. Bij de akte van levering had de verkrijger domicilie gekozen ten kantore van de notaris. Vast stond dat de naheffingsaanslag op 7 december 1999 door de Inspecteur was toegezonden aan de notaris en dat hij de naheffingsaanslag op 30 december 1999 had teruggestuurd. Het verzoek van de adviseur met betrekking tot het toezenden aan hem van alle stukken en correspondentie kon volgens het Hof niet gelden als een herziening van de domiciliekeuze. Dat betekende, dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht aan de notaris heeft gestuurd, binnen de voor deze naheffingsaanslag geldende termijn. De naheffingsaanslag was tijdig opgelegd.