14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AO3151, 38305
Een drinkwaterbedrijf onttrok voor de productie grondwater aan de bodem. Dat gebeurde op basis van onttrekkingsvergunningen, die voorschriften bevatten aangaande compensatie van het te onttrekken water of die pas werden verleend nadat onderzoek had uitgewezen dat het grondwater zou worden aangevuld. Samen met de waterschappen had het bedrijf wateraanvoerplannen opgesteld. Een deel van het op grond van die plannen aangevoerde water infiltreerde in de bodem. In zijn oordeel was Hof Den Haag hieraan voorbijgegaan, ondanks het verband tussen het infiltreren van water en de belaste onttrekking van grondwater. Als er sprake was van het infiltreren van water zou dat leiden tot een vermindering van de grondwaterbelasting. Dat bij de uitvoering van de wateraanvoerplannen de aan de waterschappen toebedeelde taak voorop stond had niet tot gevolg dat er geen recht op vermindering zou kunnen bestaan. Het drinkwaterbedrijf maakte gebruik van een aantal pompstations waar spoelwater werd teruggevoerd in de bodem. Gezien de relatief geringe hoeveelheid kon in die gevallen volgens het Hof niet worden gesproken van infiltratie, omdat het terugvoeren van spoelwater niet als doel had een aanvulling op het grondwater tot stand te brengen. De wet stelt echter geen eisen aan het doel of aan de hoeveelheid. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Amsterdam.