14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNAZ6614, C03/1541
Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kwamen werkgever en werknemer overeen dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding zijn gelding bleef behouden. Tegelijk met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verkocht de werknemer zijn aandelen in het bedrijf van de werkgever. Een van de voorwaarden bij de verkoop van de aandelen was dat de werknemer voor een periode van 2 jaar na het beëindigen van de dienstbetrekking een relatiebeding accepteerde. Op grond van dat beding mocht de werknemer geen zaken doen met cliënten van zijn vroegere werkgever. Enige tijd later trad de werknemer in dienst bij een directe concurrent van zijn vroegere werkgever. De vroegere werkgever meende dat de werknemer het relatiebeding had geschonden en eiste in kort geding de nakoming van het relatiebeding. De rechter droeg de werknemer op om zich te houden aan het relatiebeding op straffe van een dwangsom. In de bodemprocedure werd de werknemer veroordeeld om een schadevergoeding te betalen aan zijn vroegere werkgever. De werknemer ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter. Volgens de werknemer was hij onder grote druk en door zijn onmogelijke onderhandelingspositie met het relatiebeding akkoord gegaan. Naar het oordeel van het Hof was er van bedreiging of misbruik van omstandigheden bij het tot stand komen van de beëindigingsovereenkomst geen sprake. Er waren geen omstandigheden die erop wezen dat de werknemer de arbeidsovereenkomst niet had kunnen beëindigen zonder een relatiebeding te accepteren. Het relatiebeding verbood de werknemer niet om contact te hebben met klanten van zijn vroegere werkgever, maar alleen om zaken met hen te doen. Daar hoorde volgens het Hof bij dat de werknemer geen besprekingen met klanten van zijn vroegere werkgever bijwoonde. Door dat toch – incidenteel - te doen overtrad de werknemer het relatiebeding. De vroegere werkgever kon echter niet aantonen dat hij door de overtreding van het relatiebeding schade had geleden. Het wijzen op een omzetdaling was daarvoor niet voldoende. Het was in de markt waarin de vroegere en de huidige werkgever opereerden gebruikelijk dat klanten diensten van meerdere leveranciers afnamen en de aanbieders vooral op prijs selecteerden. In dat licht bepaalde het Hof dat het voortzetten van contacten met klanten van de vroegere werkgever door collega's van de werknemer geen schending van het relatiebeding door de werknemer opleverde.