Werkneemster ten onrechte als niet in dienstbetrekking werkzaam aangemerkt

14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AY5326, 05/3765, 05/3766, 05/3767 ALGEM

Na een tijd via een management-BV te hebben gewerkt sloot iemand per 1 januari 2003 een arbeidsovereenkomst met een BV. De aandelen van de BV waren in handen van anderen. Op 3 november 2003 meldde de werkneemster zich arbeidsongeschikt bij haar werkgever. Deze werd op 19 februari 2004 failliet verklaard. De werkneemster verzocht het UWV om de loonbetalingsverplichting van de werkgever over te nemen. Het UWV weigerde dat omdat de werkneemster niet in een dienstbetrekking tot de BV zou staan. Naar de mening van het UWV ontbrak een gezagsverhouding. De werkneemster was eigenaresse van het bedrijfspand dat aan de BV werd verhuurd. Ook had zij zich borg gesteld voor de BV voor € 45.378. De Centrale Raad van Beroep deelde de opvatting van het UWV niet. De Raad hechtte belang aan het ontbreken van aandelenbezit, het bestaan van een reguliere arbeidsovereenkomst en aan de verklaringen van de werkgever, waaruit bleek wie binnen de onderneming de eindverantwoording had. Op basis daarvan kon de afwezigheid van een gezagsverhouding niet worden volgehouden. Dat betekende dat er een dienstbetrekking bestond.