14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO4486 Zaaknr: BK 1608/02
De belastingdienst heeft na een onderzoek naar de aangifte inkomstenbelasting van een schilder, die in Duitsland werkte, een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd. De schilder had zijn inkomen als winst uit onderneming aangegeven, terwijl hij tegen een vaste vergoeding per uur werkte voor een schildersbedrijf. Volgens Hof Leeuwarden mocht de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag niet uitgaan van de juistheid van de in de aangifte verstrekte gegevens, maar had hij aan de juistheid van de daarin aangegeven winst uit onderneming moeten twijfelen. De aanslag voor 1995 was een zogenaamde penaanslag, dat wil zeggen een op basis van de door de aanslagregelaar vastgestelde elementen handmatig berekende aanslag. De aanslagregelaar was bij controle van de aangifte 1996 tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van winst uit onderneming, maar van andere inkomsten uit arbeid. Volgens het Hof is van een nieuw feit geen sprake. Vervolgens stelde het Hof vast, dat de schilder te kwader trouw was bij het indienen van zijn aangifte. Voor het indienen had de inspecteur hem uitdrukkelijk meegedeeld dat er geen sprake was van ondernemerschap. Door daarvan in de aangifte toch uit te gaan heeft hij zich welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven, aldus het Hof.Dat betekent, dat terecht is nagevorderd. Het beroep is afgewezen.