Wettelijke vakantiedagen mogen ook na afloop jaar niet worden verkocht

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | C‑124/05

Volgens de Nederlandse wet heeft iedere werknemer een minimumrecht op doorbetaalde vakantie. Dit minimum is op jaarbasis gelijk aan vier maal het afgesproken aantal arbeidsuren in een week. Deze vakantiedagen mogen zowel volgens de Europese regelgeving als volgens het Nederlandse recht niet worden afgekocht. Vakantiedagen die het wettelijk minimum te boven gaan (de zogenaamde bovenwettelijke vakantiedagen) en die niet worden opgenomen mogen worden afgekocht. Naar het oordeel van het Hof van Justitie EG geldt het afkoopverbod niet alleen voor de wettelijke vakantiedagen uit een kalenderjaar, maar ook voor uit voorgaande jaren overgebleven wettelijke vakantiedagen. De Nederlandse wet gaat ervan uit, dat het aantal wettelijke vakantiedagen bestaat uit het aantal dagen waarop een werknemer in een bepaald jaar ten minste recht heeft, zonder de bovenwettelijke dagen in dat jaar en zonder de dagen die uit voorgaande jaren zijn overgehouden. Volgens dat uitgangspunt kunnen alle opgespaarde dagen worden afgekocht, ongeacht de herkomst daarvan. Het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is volgens het Hof van Justitie van de EG een zo belangrijk beginsel van communautair sociaal recht, dat daarvan niet mag worden afgeweken. Uit voorgaande jaren opgespaarde vakantiedagen kunnen volgens het Hof van Justitie EG ook bijdragen aan de veiligheid en de gezondheid van de werknemer wanneer zij later worden genomen. Daarom geldt het Europeesrechtelijke afkoopverbod ook voor opgespaarde wettelijke vakantiedagen. De mogelijkheid van een financiƫle vergoeding voor de overgedragen jaarlijkse minimumvakantie vormt een daarmee onverenigbare prikkel om afstand te doen van vakantierust of om werknemers ertoe te brengen daarvan afstand te doen.