Wijziging landbouwvrijstelling met terugwerkende kracht niet in strijd met EVRM

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT3037, 40537

Bij de invoering van de Wet IB 2001 is de landbouwvrijstelling gewijzigd. Deze wijziging is echter niet per 1 januari 2001 van kracht geworden maar is met terugwerkende kracht per 27 juni 2000 ingevoerd. Een landbouwer voerde in een procedure over de toepassing van de landbouwvrijstelling aan dat de belastingheffing over de waardestijging van de ondergrond van zijn woning een inmenging in zijn eigendomsrecht betekende. Op grond van het Eerste Protocol bij het EVRM zou dat als een ongeoorloofde inbreuk op het ongestoorde genot van de eigendom moeten worden aangemerkt. Hof Arnhem was van oordeel dat er van een dergelijke ongeoorloofde inbreuk geen sprake was. De landbouwer had volgens het Hof op 26 juni 2000 geen op geld waardeerbaar recht op vrijstelling van de op dat moment in de ondergrond aanwezige meerwaarde, waarvan hij op 27 juni 2000 is beroofd. Er was niet meer dan de enkele hoop of verwachting dat te zijner tijd een vrijstelling zou gelden. Dat was onvoldoende voor de toepasselijkheid van het Eerste Protocol. Het Hof was verder van oordeel dat het EVRM terugwerkende kracht van belastingwetgeving niet verbiedt en dat de wetgever door de terugwerkende kracht te beperken tot het moment waarop het voornemen tot wetswijziging bekend was gemaakt niet onredelijk had gehandeld. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd.