Winstbewijzen vallen in aanmerkelijk belang; door constructie per saldo meer IB verschuldigd

14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN-nummer: AF5809 Zaaknr: BK-02/00823

Met ingang van 1 januari 1997 is het aanmerkelijk belangregime in de inkomstenbelasting ingrijpend veranderd. Voor die datum had iemand een aanmerkelijk belang in een vennootschap bij een aandelenbezit samen met familieleden van 1/3 of meer, waarbij hijzelf meer dan 7% van de aandelen moest bezitten. Na die datum is de aanmerkelijk belanggrens 5%. Het belastingtarief bedroeg tot 1997 20% en daarna 25%. Ter voorkoming van ongewenste gevolgen van de regimewijziging ging de wetswijziging gepaard met overgangsrecht. Hof Den Haag moest oordelen over de volgende casus, die speelde in de tijd rond de invoering van de wetswijziging en waarbij geprobeerd werd te profiteren van de mogelijkheden van het overgangsrecht. Een BV, die zich bezighield met beleggingen, had een aandeelhouder. Bij statutenwijziging eind 1996 werden de bestaande 200 gewone aandelen van ƒ 1.000 nominaal omgezet in 199.995 cumulatief preferente aandelen en vijf gewone aandelen van ƒ 1. Daarnaast kon de BV na statutenwijziging winstbewijzen uitgeven. Van die mogelijkheid werd gebruik gemaakt. Op 31 december 1996 verkocht de enig aandeelhouder alle aandelen in zijn bezit (1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen) aan een bank voor iets meer dan de nominale waarde. Het verschil gaf hij in 1996 aan als aanmerkelijk belangwinst. In 1997 richt de BV een dochtermaatschappij op. De gewone aandelen daarvan worden door de BV volgestort door de overdracht van het gehele vermogen van de BV aan de dochter. De voormalige aandeelhouder van de BV wordt bestuurder van de dochter en krijgt door uitgifte van prioriteitsaandelen de zeggenschap over de dochtermaatschappij en het daarin belegde vermogen. Vervolgens verkoopt hij voor bijna ƒ 24 miljoen de winstbewijzen aan de bank en worden de prioriteitsaandelen van de dochter ingekocht. Op grond van de nieuwe regeling vormden de winstbewijzen geen aanmerkelijk belang. Door de verkoop van de aandelen in 1996 was het aanmerkelijk belang geëindigd, terwijl volgens de nieuwe regeling er geen zogenaamd aflopend aanmerkelijk belang meer bestond. Volgens de aandeelhouder was de opbrengst van de winstbewijzen in 1997 onbelast. Hof Den Haag was het in navolging van de inspecteur daarmee niet eens. Door de samenhang in transacties was er op 31 december 1996 nog steeds sprake van een aanmerkelijk belang. De verkoop daarvan was begonnen in 1996 maar afgerond in 1997, zodat de gehele opbrengst in 1997 belast was tegen het hogere belastingtarief.