Winstcorrectie BV wegens verhuur voor onzakelijke prijs aan zoon DGA

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AV3585, 03/03837

De belastingdienst legde na een boekenonderzoek een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op aan een BV. De aanslag had betrekking op de verhuur van een appartement voor een onzakelijk lage prijs aan de zoon van haar directeur en enig aandeelhouder. De inspecteur corrigeerde de winst van de BV met het verschil tussen de normale huur voor het appartement en de werkelijk ontvangen bedragen. De BV begon een bezwaar- en vervolgens een beroepsprocedure naar aanleiding van de navorderingsaanslag. Volgens de BV beschikte de inspecteur niet over het voor navordering vereiste nieuwe feit en moest de aanslag daarom worden vernietigd. Voor het geval het Hof van oordeel was dat aan deze eis wel werd voldaan bestreed de BV dat de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag was opgelegd. Ook met de opgelegde boete was de BV het niet eens.Volgens de BV was er geen sprake van een nieuw feit omdat het verloop van de in de aangiften vennootschapsbelasting 1993 tot en met 1998 verantwoorde huurinkomsten de inspecteur aanleiding had moeten geven om vragen te stellen. In 1993 en 1994 bedroegen de huuropbrengsten ƒ 44.586 respectievelijk ƒ 56.431. In de jaren daarna bedroegen de aangegeven huuropbrengsten respectievelijk ƒ 12.000 en ƒ 18.000. Hof Amsterdam was van oordeel dat de inspecteur na het boekenonderzoek beschikte over een nieuw feit. Bij het beoordelen van de aangifte mocht de inspecteur uitgaan van de juistheid daarvan. De bij de aangifte gevoegde verlies- en winstrekening 1998 bevatte geen specificatie van de huuropbrengsten. De zoon van de DGA had het appartement bijna 6,5 jaar voor een onzakelijk lage prijs gehuurd. Volgens de BV had de zoon niet meer dan een anti-kraakvergoeding betaald. De BV wilde het appartement op een zo gunstig mogelijk moment onverhuurd verkopen. Een zakelijke huurprijs voor het appartement zou in 1998 ten minste ƒ 5.300 per maand hebben bedragen. Voor de bewoning door de zoon van de DGA was het appartement langere tijd verhuurd geweest voor ruim ƒ 4.600 per maand. In de periode van bewoning door de zoon van de DGA ondernam de BV te weinig op verkoop of verhuur gerichte activiteiten om de zoon als zogenaamde antikraakwacht aan te kunnen merken. Het Hof was van oordeel dat er geen argumenten waren voor een lagere zakelijke huurprijs dan het door de inspecteur berekende bedrag. Daarmee stond vast dat de BV zonder zakelijke reden zich winst liet ontgaan. De inspecteur had terecht de winst verhoogd met het verschil tussen de berekende huurprijs en de ontvangen bedragen. Volgens het Hof was de navorderingsaanslag nog te laag omdat de inspecteur de door de BV betaalde en niet doorbelaste servicekosten niet had gecorrigeerd. Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboete oordeelde het Hof dat de inspecteur het bewijs geleverd dat de BV opzettelijk een onjuiste aangifte had ingediend. Van een pleitbaar standpunt was geen sprake. De opgelegde boete bedroeg 50 % van de nagevorderde belasting. Een dergelijke boete vond het Hof zowel passend als geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn tussen het aankondigen van de boete en de procedure verminderde het Hof de boete met 10 %.