5 december 2008 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBG5989, 43439
Verliezen die een vennootschap maakt zijn verrekenbaar met de belastbare winsten van volgende jaren. Aan deze verrekening zijn echter beperkingen gesteld. De totstandkoming van een fiscale eenheid heeft tot gevolg dat een eerder verlies van een in de eenheid opgenomen vennootschap de status voorvoegingsverlies krijgt. Een voorvoegingsverlies is alleen verrekenbaar met latere eigen winst van de vennootschap zelf en niet met de winst van de fiscale eenheid. Dat betekent dat de winst van de fiscale eenheid gesplitst moet worden om te bepalen of en in hoeverre een voorvoegingsverlies kan worden verrekend. Bij een fusie tussen twee vennootschappen die een fiscale eenheid vormen kan een voorvoegingsverlies mogelijk niet worden verrekend omdat de vennootschap die het verlies heeft geleden door de fusie ophoudt te bestaan. Door het ophouden te bestaan eindigt weliswaar de fiscale eenheid, maar op grond van een besluit van de staatssecretaris van Financiën blijven de gevolgen van de verbreking van de fiscale eenheid buiten toepassing in geval van een fusie. Volgens Hof Amsterdam heeft de aanvaarding van de gestelde voorwaarden door de fusiepartners tot gevolg dat er niets veranderd in de wijze waarop voorvoegingsverliezen verrekend kunnen worden. De belanghebbende vergeleek de ontstane situatie met liquidatie van de dochtermaatschappij. In dat geval zouden de activiteiten van de dochter voortaan eigen activiteiten zijn, met als gevolg dat de daaruit voortvloeiende winst als ‘eigen’ winst met het voorvoegingsverlies zou kunnen worden verrekend. In materieel opzicht bestaat er volgens de belanghebbende geen verschil tussen een liquidatie van een dochter binnen een fiscale eenheid en een juridische fusie. Daarom zou het onbillijk zijn om ingeval van een juridische fusie verrekening van het voorvoegingsverlies met winst van de voorheen door de dochter gedreven onderneming niet toe te staan. Volgens het Hof geldt voor de juridische fusie een specifieke wettelijke regeling die niet is gelijk te stellen met de liquidatie van een dochter binnen een fiscale eenheid. De Hoge Raad deelt de opvatting van het Hof.