14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAQ7098, 39261
De Successiewet kent een zogenaamde woonplaatsfictie. Deze houdt in dat een Nederlander na zijn emigratie nog 10 jaar geacht wordt in Nederland te wonen, met als gevolg dat bij zijn overlijden in die periode in Nederland successierecht is verschuldigd. In 2002 heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat deze woonplaatsfictie een beperking vormt van het vrije kapitaalverkeer tussen de lidstaten en die bepaling buiten werking gesteld. Nadien heeft het Hof van Justitie EG in zijn arrest Van Hilten-van der Heijden geoordeeld dat de woonplaatsfictie geen beperking van het kapitaalverkeer inhoudt. Gelet op dit arrest heeft de Hoge Raad de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem voor verdere behandeling. Volgens de Hoge Raad heeft de hoedanigheid van burger van de Europese Unie niet tot gevolg dat Nederlandse onderdanen na emigratie naar een andere lidstaat er aanspraak op kunnen maken dat hun nalatenschap uitsluitend met successierecht wordt belast op grond van de eventueel gunstiger wetgeving van hun nieuwe woonstaat. De in Nederland wonende kinderen van de erflater hebben recht op verrekening van het verschuldigde Belgische successierecht en zijn niet zwaarder belast dan wanneer de erflater in Nederland was blijven wonen. De in Belgiƫ wonende weduwe van erflater is in Nederland geen successierecht verschuldigd en is dan ook geen partij in dit geding.