14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AN9544 Zaaknr: 00/02027
De afvalstoffenheffing hanteert de omschrijving van het begrip afvalstof uit een EG Richtlijn. Op grond van die omschrijving zijn alle stoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, afvalstoffen. In een procedure over de afvalstoffenheffing is in geschil of een vuilstortinrichting heffing is verschuldigd over aan haar afgegeven stoffen. Naar het oordeel van het Hof is het aannemelijk dat die houders die stoffen niet verder konden gebruiken en dat zij die stoffen naar de inrichting brachten om zich ervan te ontdoen. De vuilstortinrichting heeft de houders van die stoffen geen bedrag betaald. Dat geen storttarief in rekening is gebracht houdt naar het oordeel van het Hof niet in, dat door de stortplaatshouder een reële positieve prijs is betaald voor de afgegeven afvalstoffen. Als er wel zo’n prijs was betaald zou geen sprake zijn van afvalstoffen maar van (secundaire) bouwstoffen. Dan is geen afvalstoffenheffing verschuldigd. Wel wordt de aanslag verminderd, omdat deze gedeeltelijk betrekking heeft op niet-reinigbare grond. Voor die grond was de voor vrijstelling van afvalstoffenheffing vereiste verklaring afgegeven. Een dergelijke verklaring verliest zijn werking niet door het verstrijken van de tijd, aldus het Hof.