4 april 2003 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN-nummer: AF8793 Zaaknr: BK-02/00645
Een vader claimde aftrek van de bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van zijn 34-jarige dochter. In 1999 betaalde hij ruim ƒ 10.000 aan zijn dochter. Hij verstrekte geen inzicht in haar kosten van levensonderhoud. Haar netto-inkomen bedroeg ongeveer ƒ 1.500 per maand. Zij had een eigen huis en ook wat spaargeld. Volgens een bij de behandeling van de aangifte 1995 van de vader met de belastingdienst gemaakte afspraak had zijn dochter maandelijks een netto inkomen van ƒ 2.100 nodig. Die afspraak gold volgens Hof Den Haag in 1999 nog steeds. Op grond daarvan kon de vader het verschil tussen het benodigde inkomen en het eigen inkomen van de dochter als buitengewone last aftrekken. Het meerdere was niet aftrekbaar, omdat de vader niet had bewezen, dat het inkomen van zijn dochter lager was dan ƒ 1.500 of haar uitgaven hoger waren dan ƒ 2.100 per maand.