Zonder vaste inrichting of vertegenwoordiger geen inhoudingsplicht loonbelasting

15 juli 2008 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNBE9357, BK-07/00604

Een in het buitenland gevestigd uitzendbureau dat onder meer personeel uitleende aan Nederlandse opdrachtgevers maakte in Nederland gebruik van de diensten van een tussenpersoon. Volgens de inspecteur was er door de aanwezigheid van de tussenpersoon sprake van een vaste inrichting van het uitzendbureau in Nederland. Dat had tot gevolg dat het uitzendbureau inhoudingsplichtig was voor de loonbelasting. De inspecteur legde naheffingsaanslagen op die betrekking hadden op werknemers die niet in Nederland woonden en die korter dan 184 dagen in Nederland verbleven. Hof Den Bosch vernietigde de naheffingsaanslagen omdat de winst van de vaste inrichting niet in de Nederlandse belastingheffing was betrokken. De Hoge Raad was een andere opvatting toegedaan en vernietigde de uitspraak van het Hof. De vraag of een beloning ten laste komt van een vaste inrichting staat los van de vraag of de beloning heeft geleid tot een lagere belasting over de winst. Bepalend is of de beloning toegerekend moet worden aan de vaste inrichting, dat wil zeggen aan de arbeid die voor de vaste inrichting is verricht. De gedachte achter de betreffende verdragsbepaling is dat belastingheffing over het salaris bij de werknemer mogelijk is ter compensatie van de verlaging van de belasting over de winst doordat het salaris ten laste van de winst komt. Na verwijzing van de procedure naar Hof Den Haag moest onderzocht worden of sprake was van een Nederlandse vaste inrichting. Een fysieke vaste inrichting als een eigen kantoor of vestiging was er niet. De vraag was of de persoon die in Nederland diensten verrichtte voor het uitzendbureau als vaste vertegenwoordiger kon worden aangemerkt. Een vaste vertegenwoordiger is juridisch en economisch afhankelijk, dat wil zeggen dat hij is gebonden aan gedetailleerde instructies en geen ondernemersrisico loopt of slechts één opdrachtgever heeft. Op basis van de feiten stelde het Hof vast dat de betreffende persoon een onafhankelijk intermediair was. Dat betekende dat het uitzendbureau geen vaste inrichting in Nederland had en dat de naheffingsaanslagen ten onrechte waren opgelegd.